Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0251

Datum uitspraak2008-07-04
Datum gepubliceerd2009-01-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13.497186-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Duitsland heeft overlevering van de opgeëiste persoon verzocht. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan. De officier van justitie verzoekt verlenging van de gevangenhouding inzake het eerste EAB. De opgeëiste persoon kan feitelijk namelijk nog niet worden overgeleverd omdat Duitsland intussen een tweede EAB heeft uitgevaardigd. Het verzoek om verlenging wordt afgewezen omdat een dergelijke situatie niet valt onder de werking van artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, van de OLW.


Uitspraak

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER VAN DE RECHTBANK AMSTERDAM (IRK) Op de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement, gedateerd 2 juli 2008, tot verlenging van de gevangenhouding van de opgeëiste persoon: Parketnummer: 13.497186-08 Lurisnummer: 2008018700 Naam: [opgeëiste persoon] Geboren op: [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] (Marokko) Nationaliteit: Nederlandse & Marokkaanse Wonende: [adres] Thans verblijvende in: P.I. Amsterdam, H.v.B. De Weg te Amsterdam; De autoriteiten van Bondsrepubliek Duitsland hebben een Europees arrestatiebevel met betrekking tot bovengenoemde persoon toegezonden, waarvan bij uitspraak van de rechtbank van 25 juni 2008 de overlevering aan de Duitse justitiële autoriteiten is toegestaan. De rechtbank heeft kennis genomen van het bevel tot gevangenhouding van [opgeëiste persoon] voornoemd van 25 juni 2008 en ingaande 25 juni 2008; De rechtbank heeft op woensdag 2 juli 2008 de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon in raadkamer gehoord. De opgeëiste persoon heeft op 2 juli 2008 schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om in raadkamer te worden gehoord. De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting heeft de officier van justitie verklaard dat door de Duitse justitiële autoriteiten een tweede EAB ten aanzien van de opgeëiste persoon is ingediend. Dit EAB wordt ter zitting van 1 augustus 2008 behandeld. Derhalve kan de feitelijke overlevering niet binnen de termijn van 10 dagen plaatsvinden en wordt de verlenging gevangenhouding voor 30 dagen gevorderd. Desgevraagd heeft de officier van justitie meegedeeld dat voornoemde vordering op artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, van de Overleveringswet (hierna: OLW) is gegrond. Voorts verzet de officier van justitie zich tegen het verzoek om schorsing van de gevangenhouding voor de duur van de behandeling van het tweede EAB. Reeds gelet op het feit dat de overlevering aan Duitsland ten aanzien van het eerste EAB is toegestaan, is er sprake van vluchtgevaar. Voorts is er een tweede EAB, hetgeen betekent dat de opgeëiste persoon wellicht nog meer boven het hoofd hangt. Dit verhoogt het vluchtgevaar. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangegeven dat hij geen bezwaar maakt tegen toewijzing van de vordering, maar dat onmiddellijke schorsing van de gevangenhouding in de rede ligt. Tijdens de behandeling van het eerste EAB dat door de Duitse justitiële autoriteiten is uitgevaardigd, is de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon steeds geschorst geweest. Gedurende die tijd heeft hij zich aan alle voorwaarden van de schorsing gehouden. Zo is hij ter zitting verschenen bij de behandeling van het EAB en is hij naar de uitspraak gekomen. Hij heeft zich nimmer aan de rechtsgang onttrokken. Daarom dient de gevangenhouding van de opgeëiste persoon te worden geschorst totdat op het tweede EAB is beslist. Er is geen vluchtgevaar en hij zal zich ook nu aan de schorsingsvoorwaarden houden. Als hij had willen vluchten, had hij dat immers al eerder kunnen doen. De opgeëiste persoon heeft hier te lande vrouw en kinderen wonen en wil na afwikkeling van de strafzaak in Duitsland weer naar Nederland terugkomen. Er is een terugkeergarantie. Naar het oordeel van de rechtbank valt de onderhavige door de officier van justitie geschetste situatie niet onder de werking van artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, van de OLW. Uitstel van de feitelijke overlevering is op grond van artikel 36 van de OLW mogelijk indien in Nederland een strafrechtelijke vervolging gaande is tegen de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft een dergelijke situatie in de jurisprudentie in beginsel onder het toepassingsbereik van artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, van de OLW gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank verzet het systeem van de OLW zich tegen eenzelfde toepassing in de onderhavige situatie, nu de wet de mogelijkheid schept om een opgeëiste persoon aan te houden en in verzekering te houden op grond van artikel 15 tot en met 21 van de OLW. Derhalve zal het verzoek om de gevangenhouding van de opgeëiste persoon te verlengen, worden afgewezen. De rechtbank vat het verzoek om schorsing van de gevangenhouding, gelet op de daaraan ten grondslag gelegde motivering, tevens op als een verzoek om de lopende gevangenhouding te schorsen. De rechtbank zal echter niet tot schorsing overgaan. Voor dit oordeel is redengevend dat de rechtbank onbekend is met de inhoud van het tweede EAB. Derhalve heeft de rechtbank geen inzicht in de afweging die op grond van de overleveringsdetentie betreffende het tweede EAB moet worden gemaakt gelet op het strafbare feit waarvoor overlevering wordt gevraagd en de mogelijke consequenties die een eventuele inwilliging van deze tweede vordering voor de opgeëiste persoon zal hebben. De opgeëiste persoon zal, indien de officier van justitie overgaat tot aanhouding op grond van het nieuw binnengekomen EAB, andermaal een schorsingsverzoek kunnen indienen. BESLISSING: Wijst het verzoek om verlenging van de gevangenhouding van [opgeëiste persoon] voornoemd af. Wijst het verzoek om schorsing van de gevangenhouding van [opgeëiste persoon] voornoemd af. Aldus gedaan op 4 juli 2008 in raadkamer van deze rechtbank en kamer door: Mr. J.C. Boeree, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier.